naar hoofdtekst gaan

De afdruktaak wordt niet gestart

  1. Controle 1 Controleer of de printer goed is aangesloten en druk op de knop AAN (ON) om hem in te schakelen.

    Het AAN/UIT (POWER)-lampje knippert terwijl de printer wordt geïnitialiseerd. Wacht totdat het AAN/UIT (POWER)-lampje stopt met knipperen en blijft branden.

    Opmerking

    • Als u omvangrijke gegevens afdrukt, zoals foto's of andere afbeeldingen, kan het langer duren voordat het afdrukken wordt gestart. Het AAN/UIT (POWER)-lampje knippert terwijl de computer de gegevens verwerkt en naar de printer stuurt. Wacht totdat het afdrukken wordt gestart.

  2. Controle 2 Controleer of de printer goed is aangesloten op de computer.

    Als u een USB-kabel gebruikt, moet u controleren of deze goed is aangesloten op de printer en de computer. Als de USB-kabel goed is aangesloten, controleert u het volgende:

    • Als u een doorschakelapparaat zoals een USB-hub gebruikt, koppelt u dit los, sluit u de printer rechtstreeks aan op de computer en probeert u opnieuw af te drukken. Als het afdrukken normaal wordt gestart, is er een probleem met het doorschakelapparaat. Neem contact op met de leverancier van het doorschakelapparaat.

    • Er kan ook een probleem met de USB-kabel zijn. Vervang de USB-kabel en probeer nogmaals af te drukken.

    Als u de printer via een LAN gebruikt, controleert u of de printer correct is ingesteld voor gebruik via het netwerk.

    Opmerking

    • Voor Windows: als u de IJ Network Device Setup Utility kunt gebruiken, moet u de netwerkverbindingstatus controleren.

  3. Controle 3 Zorg dat de papierinstellingen overeenkomen met de gegevens die zijn ingesteld voor de achterste lade of cassette.

    Als de papierinstellingen niet overeenkomen met de gegevens die zijn ingesteld voor de achterste lade of de cassette, wordt een foutbericht weergegeven op het aanraakscherm. Volg de instructies op het aanraakscherm om het probleem op te lossen.

    Opmerking

  4. Controle 4 Als u afdrukt vanaf een computer, verwijdert u onnodige afdruktaken.

  5. Controle 5 Zorg dat de papieruitvoerlade zich in de normale afdrukpositie bevindt.

    Wanneer u geen disclabels wilt afdrukken, trekt u de papieruitvoerlade terug naar de normale afdrukpositie. Als de papieruitvoerlade zich in de positie voor het afdrukken van disclabels bevindt, trekt u deze terug naar de normale afdrukpositie en selecteert u OK op het aanraakscherm.

  6. Controle 6 Zijn de instellingen voor mediumtype en paginaformaat in het printerstuurprogramma correct?

    Als u speciaal papier van een andere fabrikant dan Canon gebruikt, moet u het juiste mediumtype of paginaformaat selecteren in het printerstuurprogramma.

    Controleer de instellingen aan de hand van de onderstaande instructies en probeer opnieuw af te drukken.

    • Voor Windows:

      1. Zorg dat A4 (Art-papier marge 35) (A4 (Art Paper Margin 35)) of Letter (Art-papier marge 35) (Letter (Art Paper Margin 35)) is geselecteerd in de toepassing.

        Als het gewenste paginaformaat niet wordt weergegeven, opent u het menu Bestand (File) van de toepassing en selecteert u Afdrukken (Print). Controleer vervolgens of de naam van uw printer is geselecteerd.

      2. Zorg dat het papier dat is geselecteerd bij Mediumtype (Media Type) op het tabblad Afdruk (Main) van het printerstuurprogramma, overeenkomt met het papier dat in de printer is geplaatst.

      3. Zorg dat de instelling Paginaformaat (Page Size) op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) van het printerstuurprogramma hetzelfde is als het formaat dat in stap 1 is ingesteld.

    • Voor Mac OS:

      1. Zorg dat A4 (Art-papier marge 35) (A4 (Art Paper Margin 35)) of US Letter (Art-papier marge 35) (US Letter (Art Paper Margin 35)) is geselecteerd in de toepassing.

        Als het gewenste paginaformaat niet wordt weergegeven, opent u het menu Bestand (File) van de toepassing en selecteert u Afdrukken (Print). Controleer vervolgens of de naam van uw printer is geselecteerd.

      2. Zorg dat het papier dat is geselecteerd voor Mediumtype (Media Type) in het dialoogvenster Afdrukken van het printerstuurprogramma, overeenkomt met het papier dat in de printer is geplaatst.

      3. Zorg dat de instelling Papierformaat (Paper Size) in het dialoogvenster Pagina-instelling van het printerstuurprogramma hetzelfde is als het formaat dat in stap 1 is ingesteld.

  7. Controle 7 Is het printerstuurprogramma van de printer geselecteerd wanneer u afdrukt?

    De printer drukt niet goed af als u een printerstuurprogramma voor een andere printer gebruikt.

    • Voor Windows:

      Controleer of "Canon XXX series" (waarbij "XXX" de naam van uw printer is) is geselecteerd in het dialoogvenster Afdrukken.

      Opmerking

      • Selecteer Als standaardprinter instellen (Set as Default Printer) als u de printer als standaardprinter wilt instellen.

    • Voor Mac OS:

      Controleer of de naam van uw printer is geselecteerd bij Printer in het dialoogvenster Afdrukken.

      Opmerking

      • Selecteer de printer voor Standaardprinter (Default printer) als u de printer wilt instellen als standaardprinter.

  8. Controle 8 Zijn de afdrukgegevens extreem groot? (Windows)

    Klik op Afdrukopties (Print Options) op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) van het printerstuurprogramma. Stel in het dialoogvenster dat wordt weergegeven de optie Verlies van afdrukgegevens voorkomen (Prevention of Print Data Loss) in op Aan (On).

    * Hierdoor kan de afdrukkwaliteit afnemen.

  9. Controle 9 Start de computer opnieuw op als u afdrukt vanaf de computer.